Artikel 6.
Het onderscheid tussen de canonieke en de apocriefe boeken.
Wij onderscheiden deze heilige boeken van de apocriefe, als daar zijn: het derde en vierde boek van Ezra, het boek van Tobías, Judith, het boek der Wijsheid, Jezus Sirach, Baruch, hetgeen bijgevoegd is tot de historie van Esther, het gebed der drie mannen in het vuur, de historie van Susanna, van het beeld Bel en van den Draak, het gebed van Manasse, en de twee boeken der Makkabeeën. Dewelke de Kerk wel lezen kan, en daaruit ook onderwijzingen nemen, voor zoveel als zij overeenkomen met de canonieke boeken; maar zij hebben zulk een kracht en vermogen niet, dat men door enig getuigenis van deze enig stuk des geloofs of der Christelijke religie zou kunnen bevestigen: zo ver is het vandaar, dat zij de autoriteit van de andere, heilige, boeken zouden vermogen te verminderen.
Artikel 7.
De volkomenheid van de Heilige Schrift.
Wij geloven dat deze Heilige Schrift den wil Gods volkomenlijk vervat, en dat al hetgeen de mens schuldig is te geloven om zalig te worden, daarin genoegzaam geleerd wordt. Want overmits de gehele wijze van den dienst dien God van ons eist, aldaar in het lange beschreven is, zo is het den mensen, al waren het zelfs apostelen, niet geoorloofd anders te leren, dan ons nu geleerd is door de Heilige Schriften; ja, al ware het ook een engel uit den hemel, gelijk de apostel Paulus zegt. Want dewijl het verboden is den Woorde Gods iets toe of iets af te doen, zo blijkt daaruit wel dat de leer daarvan zeer volmaakt en in alle manieren volkomen is. Men mag ook gener mensen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijkstellen met de Goddelijke Schriften, noch de gewoonte met de waarheid Gods (want de waarheid is boven alles), noch de grote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden of personen, noch de conciliën, decreten of besluiten; want alle mensen zijn uit zichzelven leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelve. Daarom verwerpen wij van ganser harte al wat met dezen onfeilbaren regel niet overeenkomt, gelijk ons de apostelen geleerd hebben, zeggende: Beproeft de geesten of zij uit God zijn. Insgelijks: Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis.
Artikel 8.
De Heilige Drieëenheid.
Volgens deze waarheid en dit Woord Gods, zo geloven wij in een enigen God; Die een enig Wezen is, in Hetwelk zijn drie Personen, in der daad en waarheid en van eeuwigheid onderscheiden naar Hun onmededeelbare eigenschappen: namelijk de Vader, en de Zoon, en de Heilige Geest. De Vader is de Oorzaak, Oorsprong en het Begin aller dingen, zowel zienlijke als onzienlijke; de Zoon is het Woord, de Wijsheid en het Beeld des Vaders; de Heilige Geest de eeuwige Kracht en Mogendheid, uitgaande van den Vader en den Zoon. Alzo nochtans, dat dit onderscheid niet maakt dat God in drieën gedeeld is; aangezien de Heilige Schrift ons leert dat de Vader, en de Zoon, en de Heilige Geest, elk Zijn zelfstandigheid heeft, onderscheiden door Hun eigenschappen; doch alzo, dat deze drie Personen maar een enig God zijn. Zo is het dan openbaar dat de Vader niet is de Zoon, en dat de Zoon niet is de Vader, dat ook insgelijks de Heilige Geest niet is de Vader, noch de Zoon. Intussen, deze Personen, zó onderscheiden, zijn niet gedeeld, noch ook ondereen vermengd. Want de Vader heeft het vlees niet aangenomen, noch ook de Heilige Geest, maar alleen de Zoon. De Vader is nooit zonder Zijn Zoon, noch zonder Zijn Heiligen Geest geweest; want Zij zijn alle Drie van gelijke eeuwigheid in één zelfde Wezen. Daar is noch eerste, noch laatste; want Zij zijn alle Drie één in waarheid, in mogendheid, in goedheid en barmhartigheid.
Artikel 9.
Het getuigenis van de Schrift voor deze leer.
Dit alles weten wij, zo uit de getuigenissen der Heilige Schrift, alsook uit Hun werkingen, en voornamelijk uit degene die wij in ons gevoelen. De getuigenissen der Heilige Schriften, die ons leren deze Heilige Drievuldigheid te geloven, zijn in vele plaatsen des Ouden Testaments beschreven; welke niet van node is te tellen, maar alleen met onderscheid of oordeel uit te kiezen. In Genesis, hfdst. 1:26,27, zegt God: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis, enz. En God schiep den mens naar Zijn beeld; man en vrouw schiep Hij hen. Insgelijks Gen. 3:22: Zie, de mens is geworden als Onzer een. Daaruit blijkt dat er meer dan één Persoon in de Godheid is, als Hij zegt: Laat Ons mensen maken naar Ons beeld ; en Hij wijst daarna de enigheid aan, als Hij zegt: God schiep. Het is wel waar dat Hij niet zegt hoeveel Personen er zijn; maar hetgeen voor ons wat duister is in het Oude Testament, dat is zeer klaar in het Nieuwe. Want als onze Heere gedoopt werd in de Jordaan, zo is de stem des Vaders gehoord geweest, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon ; de Zoon werd gezien in het water; en de Heilige Geest openbaarde Zich in de gedaante van een duif. Ook mede is in den Doop aller gelovigen deze forme* ingesteld door Christus: Doopt al de volken in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. In het Evangelie van Lukas spreekt de engel Gabriël tot Maria, de moeder des Heeren, aldus: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. Insgelijks: De genade van den Heere Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u. Drie zijn er Die getuigen in den hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn één. In al deze plaatsen wordt ons ten volle geleerd dat er drie Personen zijn in een enig Goddelijk Wezen. En hoewel deze leer de menselijke verstanden verre te boven gaat, nochtans geloven wij die nu door het Woord, verwachtende totdat wij de volkomen kennis en vrucht daarvan genieten zullen in den hemel. Voorts staan ook aan te merken de bijzondere ambten en werkingen dezer drie Personen te onswaarts: de Vader is genaamd onze Schepper door Zijn kracht; de Zoon is onze Zaligmaker en Verlosser door Zijn bloed; de Heilige Geest is onze Heiligmaker door Zijn woning in onze harten. Deze leer van de Heilige Drievuldigheid is altijd beweerd en onderhouden geweest bij de ware Kerk, van de tijden der apostelen af tot nu toe, tegen de Joden, mohammedanen, en enige valse Christenen en ketters, als Marcion, Mani, Praxeas, Sabellius, Samosatenus, Arius, en andere diergelijken, die met goed recht door de heilige vaderen zijn veroordeeld geweest. Overzulks nemen wij in dit stuk gaarne aan de drie geloofssommen, namelijk der Apostelen, van Nicéa, en van athanasius; insgelijks hetgeen daarvan door de ouden in gelijkvormigheid met deze besloten is.
* forme betekent vaste bewoording.
Artikel 10.
De Godheid van Jezus Christus.
Wij geloven dat Jezus Christus naar Zijn Goddelijke natuur de eniggeboren Zone Gods is, van eeuwigheid geboren; niet gemaakt, noch geschapen (want alzo zou Hij een schepsel zijn), maar eenswezens met den Vader, mede-eeuwig, het uitgedrukte Beeld der zelfstandigheid des Vaders en het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, Hem in alles gelijk zijnde. Dewelke is Gods Zoon, niet alleen van dien tijd af dat Hij onze natuur heeft aangenomen, maar van alle eeuwigheid; gelijk ons deze getuigenissen leren, wanneer zij met elkander vergeleken worden: Mozes zegt dat God de wereld heeft geschapen, en de heilige Johannes zegt dat alle dingen zijn geschapen door dat Woord, Hetwelk hij God noemt; de apostel zegt dat God de wereld door Zijn Zoon gemaakt heeft; insgelijks dat God alle dingen door Jezus Christus geschapen heeft; zo moet dan Degene Die genaamd wordt God, het Woord, de Zoon en Jezus Christus, toen al geweest zijn, toen alle dingen door Hem geschapen werden. En daarom zegt de profeet Micha: Zijn uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. En de apostel: Hij is zonder begin der dagen, en zonder einde des levens. Zo is Hij dan de ware, eeuwige God, de Almachtige, Denwelken wij aanroepen, aanbidden en dienen.