Dagelijks Woord

Meer over NGB

NGB art. 21 - 25

Artikel 21. 
Van de voldoening van Christus, onzen enigen Hogepriester, voor ons.

Wij geloven dat Jezus Christus een eeuwige Hogepriester is, met ede, naar de ordening van Melchizédek, en Zichzelven in onzen naam voor Zijn Vader gesteld heeft, om Zijn toorn te stillen met volle genoegdoening, Zichzelven opofferende aan het hout des kruises, en vergietende Zijn dierbaar bloed tot reiniging onzer zonden, gelijk de profeten hadden voorzegd. Want er is geschreven dat de straf die ons den vrede aanbrengt, op den Zone Gods was, en dat door Zijn striemen ons genezing is geworden; Hij ter slachting geleid is als een lam; met de misdadigen gerekend; en als een kwaaddoener veroordeeld door Pontius Pilatus, hoewel hij Hem onschuldig verklaard had. Zo heeft Hij dan wedergegeven, wat Hij niet geroofd had, en heeft geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen; en dat zowel in Zijn lichaam als in Zijn ziel, gevoelende de schrikkelijke straf, die onze zonden verdiend hadden, zodat Zijn zweet werd gelijk droppelen bloeds, op de aarde aflopende. Hij heeft geroepen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? en heeft zulks alles geleden tot vergeving onzer zonden. Daarom zeggen wij wel terecht met Paulus, dat wij niet anders weten dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd; wij achten alle dingen voor drek, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, onzen Heere; wij vinden allerlei vertroosting in Zijn wonden, en hebben niet van node enig ander middel te zoeken of uit te denken om ons met God te verzoenen, dan alleen deze enige offerande, eenmaal geschied, door welke de gelovigen in eeuwigheid volmaakt worden. Dit is ook de oorzaak waarom Hij door den engel Gods genaamd is Jezus, dat is Zaligmaker, overmits Hij Zijn volk zou zalig maken van hun zonden.

Artikel 22.
Van onze rechtvaardigmaking door het geloof in Jezus Christus.

Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten Hem zoekt. Want het moet noodzakelijk volgen, óf dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij; óf, zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft. Nu, dat men zeggen zou dat Christus niet genoegzaam is, maar dat er nog benevens Hem iets meer toe behoeft, ware een al te ongeschikte godslastering; want daaruit zou volgen dat Christus maar een halve Zaligmaker ware. Daarom zeggen wij terecht met Paulus dat wij door het geloof alleen, of door het geloof zonder de werken gerechtvaardigd worden. Doch wij verstaan niet dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is dat ons rechtvaardigt; want het is maar een instrument, waarmede wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen. Maar Jezus Christus, ons toerekenende al Zijn verdiensten en zoveel heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze rechtvaardigheid; en het geloof is een instrument dat ons met Hem in de gemeenschap van al Zijn goederen houdt; dewelke, de onze geworden zijnde, ons meer dan genoegzaam zijn tot onze vrijspreking van onze zonden.

Artikel 23.
Dat onze rechtvaardigmaking bestaat in de vergeving der zonden en toerekening der gehoorzaamheid van Christus.

Wij geloven dat onze gelukzaligheid gelegen is in de vergeving onzer zonden om Jezus Christus? wil, en dat daarin onze rechtvaardigheid voor God begrepen is; gelijk David en Paulus ons leren, verklarende de gelukzaligheid des mensen te zijn, dat God hem de rechtvaardigheid zonder werken toerekent. En dezelfde apostel zegt dat wij om niet, of uit genade gerechtvaardigd zijn, door de verlossing die in Christus Jezus is. En daarom houden wij dit fundament altijd vast, Gode al de eer gevende, ons vernederende en bekennende zodanigen als wij zijn, zonder iets van onszelven of van onze verdiensten te vermeten*, steunende en rustende op de gehoorzaamheid van den gekruisigden Christus alleen, dewelke onze is wanneer wij in Hem geloven. Die is genoegzaam om al onze ongerechtigheden te bedekken, en ons vrijmoedigheid te geven, de consciëntie vrijmakende van vrees, verbaasdheid en verschrikking, om tot God te gaan, zonder te doen gelijk onze eerste vader Adam, dewelke al bevende zich met vijgenbladeren bedekken wilde. En voorwaar, indien wij voor God verschijnen moesten, steunende op onszelven of op enige andere schepselen, hoe weinig het ook ware, wij moesten (helaas) verslonden worden. En daarom moet een iegelijk zeggen met David: HEERE, ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.
* vermeten van betekent roemen op.

Artikel 24.
Van de heiligmaking des mensen en de goede werken.

Wij geloven dat dit waarachtig geloof, in den mens gewrocht zijnde door het gehoor van het Woord Gods en de werking des Heiligen Geestes, hem wederbaart en maakt tot een nieuwen mens, en doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hem vrij van de slavernij der zonde. Daarom is het zo ver vandaar dat dit rechtvaardigmakend geloof de mensen zou doen verkouden* in een vroom en heilig leven, dat zij daarentegen zonder ditzelve nimmermeer iets doen zullen uit liefde tot God, maar alleen uit liefde tot zichzelven en uit vrees van verdoemd te worden. Zo is het dan onmogelijk dat dit heilig geloof ledig zij in den mens; aangezien wij niet spreken van een ijdel geloof, maar van zulk een, hetwelk de Schrift noemt een geloof dat door de liefde werkt, dat den mens beweegt om zich te oefenen in de werken die God in Zijn Woord geboden heeft; welke werken, als zij voortkomen uit den goeden wortel des geloofs, goed en bij God aangenaam zijn, overmits zij alle door Zijn genade geheiligd zijn. Intussen komen zij niet in rekening om ons te rechtvaardigen. Want het is door het geloof in Christus dat wij gerechtvaardigd worden, ook eer wij goede werken doen; anderszins zouden zij niet méér kunnen goed zijn dan een vrucht des booms goed zijn kan voordat de boom goed is. Zo doen wij dan goede werken; maar niet om te verdienen (want wat zouden wij verdienen?); ja, wij zijn in God gehouden** voor de goede werken die wij doen, en niet Hij in ons: aangezien Hij het is Die in ons werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. Laat ons dan letten op hetgeen dat er geschreven staat: Wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen. Intussen willen wij niet loochenen dat God de goede werken beloont; maar het is door Zijn genade dat Hij Zijn gaven kroont. Voorts, al is het dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid niet daarop; want wij kunnen geen werk doen, of het is besmet door ons vlees en ook strafwaardig; en al konden wij er één voorbrengen, zo is toch de gedachtenis van één zonde genoeg, dat het van God zou verworpen worden. Alzo dan zouden wij altijd in twijfel staan, herwaarts en derwaarts drijvende zonder enige zekerheid, en onze arme consciënties zouden altijd gekweld worden, indien zij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven van onzen Zaligmaker.
* de genegenheid om vroom en heilig te leven verkoelt.
** gehouden zijn in betekent verplicht zijn aan.

Artikel 25.
Van het afdoen der ceremoniële wet.

Wij geloven dat de ceremoniën en figuren der Wet opgehouden hebben met de komst van Christus, en dat alle schaduwen een einde genomen hebben; alzo dat het gebruik daarvan onder de Christenen weggenomen moet worden; nochtans blijft ons de waarheid en substantie daarvan in Christus Jezus, in Denwelken zij hun vervulling hebben. Intussen gebruiken wij nog de getuigenissen, genomen uit de Wet en de Profeten, om ons in het Evangelie te bevestigen, en ook om ons leven te reguleren, in alle eerbaarheid, tot Gods eer, volgens Zijn wil.

  • © hersteld hervormde kerk 2025