Vr. 110. Wat verbiedt God in het achtste gebod?
Antw. God verbiedt niet alleen dat stelen a en roven b, hetwelk de overheid straft; maar Hij noemt ook dieverij alle boze stukken en aanslagen, waarmede wij onzes naasten goed denken aan ons te brengen c, hetzij met geweld, of schijn des rechts, als met vals gewicht, el, maat, waar d, munt, woeker e, of door enig middel, van God verboden; daarenboven ook alle gierigheid f, alle misbruik en verkwisting Zijner gaven g.
a 1Kor. 6:10
b 1Kor. 5:10, Jes. 33:1
c Luk. 3:14, 1Th. 4:6
d Spr. 11:1 Spr. 16:11, Ez. 45:9-10, Deu. 25:13
e Ps. 15:5, Luk. 6:35
f 1Kor. 6:10
g Spr. 23:20-21 Spr. 21:20
Vr. 111. Maar wat gebiedt u God in dit gebod?
Antw. Dat ik mijns naasten nut, waar ik kan en mag, bevordere; met hem alzo handele, als ik wilde dat men met mij handelde a; daarenboven
ook, dat ik trouwelijk arbeide, opdat ik den nooddruftige helpen moge b.
a Mat. 7:12
b Ef. 4:28