Vr. 31 Waarom is Hij Christus, dat is een Gezalfde, genaamd?
Antw. Omdat Hij van God den Vader verordineerd is, en met den Heiligen Geest gezalfd a, tot onzen hoogsten Profeet en Leraar b, Die ons den verborgen raad en wil Gods van onze verlossing volkomenlijk geopenbaard heeft c; en tot onzen enigen Hogepriester d, Die ons met de enige offerande Zijns lichaams verlost heeft e, en voor ons met Zijn voorbidding steeds tussentreedt bij den Vader f; en tot onzen eeuwigen Koning, Die ons met Zijn Woord en Geest regeert, en ons bij de verworven verlossing beschut en behoudt g.
a Ps. 45:8. Hebr. 1:9. Jes. 61:1. Luk. 4:18.
b Deut. 18:15. Hand. 3:22 en 7:37. Jes. 55:4.
c Joh. 1:18 en 15:15.
d Ps. 110:4.
e Hebr. 10:12, 14 en 9:12, 14, 28.
f Rom. 8:34. Hebr. 9:24. 1 Joh. 2:1. Rom. 5:9, 10.
g Ps. 2:6. Zach. 9:9. Matth. 21:5. Luk. 1:33. Matth. 28:18. Joh. 10:28.
Openb. 12:10, 11.
Vr. 32 Maar waarom wordt gij een Christen genaamd a?
Antw. Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus b en alzo Zijner zalving deelachtig ben c; opdat ik Zijn Naam belijde d, en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere e, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde f, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere g.
a Hand. 11:26.
b 1 Kor. 6:15.
c 1 Joh. 2:27. Hand. 2:17.
d Matth. 10:32. Rom. 10:10.
e Rom. 12:1. 1 Petr. 2:5, 9. Openb. 1:6 en 5:8, 10.
f 1 Petr. 2:11. Rom. 6:12, 13. Gal. 5:16, 17. Ef. 6:11. 1 Tim. 1:18, 19.
g 2 Tim. 2:12. Matth. 25:34.